Werken in woudlucht
Hechtingsproblematiek of - stoornis
Hechting is een proces van interactie tussen een kind en een of meer van zijn opvoeders dat leidt tot een duurzame affectieve relatie. Als er in het hechtingsproces iets misgaat, spreken we van een problematische hechting of onveilige gehechtheid.
In het algemeen kun je zeggen dat problematische hechting kan variëren van hechtingsproblemen tot een hechtingsstoornis.
Kenmerken van een veilige hechting
-
Bij een goede hechting ontwikkelt het kind basisvertrouwen en basisveiligheid. Een kind dat veilig gehecht is, zoekt de nabijheid van de opvoeder. Het kind voelt zich vrij om nieuwe dingen te onderzoeken en te leren. Het kind heeft er vertrouwen in dat de opvoeder beschikbaar is.
-
De hechtingsrelatie ontwikkelt in een telkens herhalend patroon: het kind kan veilig op ontdekking gaan en vertrouwt erop dat zijn opvoeder hem opnieuw zal opvangen en eventueel troosten. Het kind is snel gerustgesteld en voelt zich weer veilig genoeg om verder te gaan met ontdekken. Dan begint de cirkel opnieuw.
-
Er is sprake van basisvertrouwen: door ervaring van onvoorwaardelijke zorg en genegenheid heeft het kind geleerd op eigen houtje dingen te ondernemen, ook tegen de wil van de verzorgers in, zonder dat hij bang hoeft te zijn hun liefde kwijt te raken.
-
Eigenlijk is er een evenwicht ontstaan tussen het zoeken van de nabijheid van de opvoeder en het exploreren (en dus loslaten) van diezelfde opvoeder.
-
Een goede hechtingsrelatie is op te vatten als een beschermende laag rond de persoonlijkheid, die de weerbaarheid om het leven aan te kunnen, vergroot.
Kenmerken van een onveilige hechting
Soms is er aan de bovenstaande zaken niet voldaan. We spreken dan van een onveilige hechting met een hechtingsstoornis tot gevolg. Dit heeft grote gevolgen voor de ontwikkeling van het kind.
-
Het kind ervaart de wereld als onveilig en andere mensen als onbetrouwbaar.
-
Het kind ontwikkelt geen vertrouwen in zichzelf en anderen.
-
Het kind exploreert zijn omgeving minder (en leert dus minder).
-
Het kind krijgt problemen met gezagsaanvaarding. Geen basisvertrouwen betekent geen gezagsaanvaarding, geen gezag en dus geen opvoeding.
-
Het kind kan zelfs problemen met zijn fysisch welzijn krijgen.
-
Het kind snapt de sociale regels niet, het gedrag wijkt af. Het kind voelt niet aan ‘wat kan’ en wat niet.
-
Het kind heeft weinig innerlijke structuur.
-
De gewetensontwikkeling komt soms niet goed op gang.
Er zijn drie vormen binnen een onveilige hechting: onveilig vermijdend, onveilig afwerend of gedesorganiseerd gehecht.
Klik door naar deze link voor meer info over deze drie vormen.
Wat zie je bij een hechtingsstoornis of een vorm van onveilige hechting?
Er zijn zeven gedragspatronen, die ook in combinatie met elkaar kunnen voorkomen, waarmee kinderen met een hechtingsstoornis of vorm van onveilige hechting zichzelf handhaven:
-
Druk en chaotisch gedrag. Het wil zijn behoeften direct bevredigen, kan zich niet goed aan afspraken houden. Merkt dat de wereld geen begrip heeft voor zijn gedrag, maar slaagt er nauwelijks in het gedrag te veranderen.
-
Agressief gedrag. Dit kind daagt iedereen voortdurend uit met zijn gedrag. Het is hiermee meer provocerend dan het drukke chaotische kind.
-
Aangepast gedrag, maar eigenlijk is het een schijnaanpassing. Dit kind is lief en volgzaam naar anderen. Dit kind wil het iedereen naar de zin maken. Er is echter geen werkelijk diepgaand contact.
-
‘Twee gezichten.’ Thuis moeilijk te handhaven en op school voorbeeldig. Of andersom.
-
Aanhankelijk gedrag. Dit kind gedraagt zich poeslief, het zoekt de lichamelijke aanraking van mensen in de omgeving en is daarin onverzadigbaar. Het kind vertoont dit ook bij mensen die het nog niet kent.
-
Teruggetrokken gedrag. Dit kind trekt zich terug uit de omgeving en vindt zichzelf waardeloos. Al de energie gaat zitten in het vermijden van contact en terugtrekking in isolement.
-
‘Schijnbaar normaal’ gedrag. Dit kind heeft vaak goede intellectuele mogelijkheden en lost alle problemen verstandelijk op. Sociale aansluiting is soms lastig.
Mogelijke noden en behoeften van een jongere met kenmerken of een vorm van hechtingsproblematiek
De leerling heeft nood aan een leerkracht die:
-
neutraal-vriendelijk reageert.
-
een relatie opbouwt en verbinding zoekt, hoe moeilijk ook.
-
een plan opstelt samen met de jongere.
-
met hem/haar praten over de interesses (sport, voertuigen,...).
-
complimenten geeft wanneer de jongere iets goed doet (ook al is het iets kleins).
-
gedrag concreet benoemt.
-
grenzen oplegt en consequent is.
-
grenzen oplegt die wel lukken om succeservaringen op te doen.
-
pro-actief ingrijpt bij probleemsituaties als je die kan voorspellen (bijvoorbeeld door de gezichtsuitdrukking).
-
een machtsstrijd en discussie vermijdt.
-
benoemt wanneer er verbeteringen in gedrag te zien zijn.
-
humor gebruikt.
-
hem/haar laat uitblinken met iets anders (een sport of iets creatiefs).
-
verveel-momenten vermijdt en invult.
De leerling heeft nood aan een schoolteam dat:
-
vaste time-out afspraken hanteert wanneer de jongere over de schreef gaat.
-
niet te veel regels hanteert.
-
maatregelen neemt direct op het ongewenst gedrag.
-
gericht is op herstel wanneer het fout gaat.
-
praat met hem/haar, en niet enkel over hem/haar.
-
regelmatig afstemt met ouders (deze jongeren zullen het thuis op een bepaalde manier vertellen waaruit zij voordeel halen).
-
zorgt voor een positief klimaat, waarbij de verantwoording voor het kind met ODD óók bij de rest van de groep ligt. Zij kunnen hem uitlokken, maar ze kunnen hem ook helpen. Die keuze kun je de klas uitleggen.
De leerling heeft nood aan instructie die:
-
de nadruk legt op waarom iets belangrijk is en met welk doel.
-
niet in vraagvorm wordt gegeven.
-
weergeeft wanneer je iets verwacht (bijvoorbeeld NU).
De leerling heeft nood aan opdrachten die:
-
kort maar uitdagend zijn.
-
gestructureerd zijn (doel, materiaal, tijd)
-
hem/haar verantwoordelijkheid geeft (hier zijn ze vaak gevoelig voor).